De SPARK36 module ondersteunt de jeugdverpleegkundige in haar gesprekken met ouders tijdens het kleuterconsult. Naast de ontwikkeling van de SPARK36 module als gespreksleidraad is het doel deze te evalueren voor een brede implementatie in de dagelijkse praktijk. De SPARK36 module helpt de jeugdverpleegkundige om aan het einde van het kleuterconsult met ouders een risico-inschatting te maken van de ontwikkeling van het kind en opvoedbehoeften van de ouder, een opdracht zoals omschreven in het decreet op leerlingenbegeleiding, 2018. Tijdens het schooljaar 2018-2019 werd de haalbaarheid van de gespreksleidraad SPARK36 tijdens een kleuterconsult met de ouders in kaart gebracht. Er werd gekeken naar de aanvaardbaarheid, de praktische haalbaarheid van de noden van de jeugdverpleegkundige en de ouders.
Uit de eerste resultaten blijkt dat de ouders tevreden tot heel tevreden zijn over de manier waarop het gesprek wordt gevoerd met de SPARK36 module. De ouders hebben vertrouwen in de jeugdverpleegkundige als professional en ze hebben het gevoel dat door het gesprek met de SPARK36 de jeugdverpleegkundige een goed beeld krijgt van hun kind en hun context. De jeugdverpleegkundigen zijn tevreden over de manier van werken. Jeugdverpleegkundigen geven aan dat dit hen sterkt als professional in de uitvoering van hun werk. Naar praktische haalbaarheid komt naar voor dat dit instrument haalbaar is in 20-30 min. Hiermee bedoelen we het bespreken en verdiepen van de 16 onderwerpen. Omwille van de bijkomende vragen, informatie in studiecontext, wordt de tijdsduur met de SPARK36 verlengd met 7 tot 10 minuten.
De SPARK36 is een succes wanneer:
Een effectmeting op lange termijn is in dit onderzoeksproject niet mogelijk. Daarom wordt gekeken naar het effect van het instrument op korte termijn, een jaar tot anderhalf jaar na de afname van de SPARK36.
Er vindt een onderzoek plaats:
Dit project wordt uitgevoerd door Ann Keymeulen in samenwerking met de Vlaamse Wetenschappelijke Vereniging voor Jeugdgezondheidszorg (VWVJ) en KU Leuven: Prof. Theo van Achterberg en Prof. Corinne Vandermeulen, en Ingrid Staal als co-promotor.